PEAS OF SHIT

Sinds ik vernam dat er een flinke doperwt met kwaadaardige bedoelingen in mijn rechterborst huisde, gingen er drie dingen door me heen.
Het eerste was : “Oh god, niet wéér !”, het tweede was : “Als mijn tiet er maar aan blijft zitten” (want ik heb hele mooie tieten) en het derde was : “En daarom heb ik erwtensoep dus altijd smerig gevonden !”

Het eerste onderzoek had plaatsgevonden in het OLVG (Onze Lieve Vrouwe Gast(zieken)huis) in Amsterdam, maar ik had al aangegeven dat ik sowieso voor een second opinion en eventuele behandeling naar ome Toni (Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis) wilde. Niet alleen omdat ik daar kind aan huis ben, maar ook omdat het in vergelijking met het OLVG toch een beetje businessclass is (met alle respect voor het OLVG).

Naast het slechte bericht was er ook wat beter nieuws; het betreft hormoongevoelige borstkanker. Wat borstkanker betreft is dat de meest gunstige vorm, die het best te behandelen is en een goede prognose geeft.
Met die gedachte zijn de bolle en ik toch maar op (de reeds geboekte) vakantie gegaan naar Kreta, nog even in denial.

Na onze terugkomst ging het snel. Nieuwe intake, nieuwe foto’s, nieuwe artsen en nieuwe stress. De borst mocht blijven, de doperwt niet en een operatie werd ingepland.

Gisteren was de dag die je wist dat ging komen, eindelijk daar. Met Roger Federer(s stem op Waze, een navigatiesysteem) reed ik naar ome Toni. Die route rij ik blindelings, maar hee, alles is nou eenmaal leuker met Roger.

Toen de peas of shit was verwijderd, see ya, glad not to be ya, mocht ik daar even van bijkomen met wat thee, een broodje en of ik misschien een kopje soep wilde ? Zolang het maar géén … maar het was gelukkig kippensoep.

Voor de operatie was ik zo zenuwachtig dat toen ik, vóór anesthesie, om mijn naam, geboortedatum en reden van operatie werd gevraagd, helemaal mijn standaard antwoord : “Voor een borstvergroting, toch ?” vergat te geven (al zullen ze die inmiddels allemaal wel kennen).
Daarna kreeg ik een roesje (waar koop je dat spul ? Ik vraag dit voor een vriend) en werd mijn borst en het gedeelte daaromheen verdoofd.

Toen ik niet meer zo stoned was, was het nog even bakkeleien over het feit dat ik zelf weer naar huis wilde rijden, maar mijn vitals waren goed en nadat ik mijn motivatie om het ziekenhuis alleen te willen bezoeken wederom had onderbouwd, mocht ik weg.

Volgende week word ik gebeld met de uitslag van determinatie van de doperwt en dan hoor ik meteen welke behandeling erop volgt. Waarschijnlijk wat bestralingen en langdurige medicatie, maar als het daarbij blijft : peas of cake.

En zo reed ik zo vaag als een kanarie weer terug naar huis. Met Roger, die me met mijn “wheels right between the lines” hield.

 

 

REKENWONDER

Toen ik vóór Kerona (of het erna is verbeterd weet ik niet) in de Kruidvat kwam om een kadobon te kopen van €50 en de medewerkster me met droge ogen vertelde “dat ze helaas alleen bonnen ter waarde van €20, €15, en €10 hadden”, bleef ik haar aankijken of ze me nou in de zeik zat te nemen of totdat het kwartje zou vallen.

Aangezien beide niet scheen te gebeuren voor ik 100 gram zou wegen, opperde ik voorzichtig dat ze me er in dat geval ook twee van €20 en een van €10 kon geven, of twee van €15 en een van €20 … anyway, you do the math.

Als oorspronkelijke kroegtijgerin heb ik doorgaans veel begrip voor en empathie naar verkopers en andere serviceverleners in winkels en supermarkten, wetende hoe irritant en soms onbeschoft klanten en andere hangjassen op een drukke dag kunnen zijn, maar als ik ergens €31,90 moet afrekenen en ik vijftig euro overhandig, waar ik, nadat de caissière op de kassa al €50 heeft ingevoerd, er twee euro bij geef waarna zij me vervolgens met een lege “computer says (I don’t k)no(w)” blik blijft aanstaren, dan verlies zelfs ik mijn geduld.

Ik weet heus wel dat tijden veranderen en dat je vroegâh toen de basisschool nog gewoon klassen had in plaats van groepen, de tafels van 1 tot en met 10 -soms tot tranen aan toe- in je kop moest stampen, zodat ik nu nog als je me ‘s nachts wakker maakt -niet aan te raden overigens- je nog steeds kan vertellen (nadat ik je op je bek heb geslagen) dat 7 x 8 natuurlijk 56 is. 

Toen Jip leerde rekenen, werd er niet gestampt, maar werkten ze met “methodes”, omdat “niet elk kind hetzelfde was en dus op eenzelfde manier kon leren”, wat uiteraard heel fijn is geweest voor Jip en zijn generatiegenoten, alleen heeft Jip hierdoor nooit fatsoenlijk leren hoofdrekenen en er is naar mijn idee nog nooit iemand dood gegaan aan tafels uit je hoofd leren.

Nou klinkt het net alsof ik zo’n rekenwonder ben, maar dat is echt niet zo. Sterker nog, ik ben in de zesde klas van het gymnasium na mijn examen Economie II de boeken in gegaan met het laagstbehaalde cijfer ooit, namelijk een 1,9.

Dat had er wellicht mee te maken dat ik vanaf het begin van het jaar had besloten alle economie-lessen te spijbelen, te beginnen met de allereerste les, waar absentie van een leerling doorgaans werd afgedaan als een administratieve fout en ik zodoende mijn zelfverworven tussenuren nuttig besteedde aan stiekem blowen in het bos.

Dat had dan ook ten gevolg dat ik op het Centraal Schriftelijk echt helemaal niets wist en bij elke vraag maar wat raadde of zomaar wat opschreef. Gelukkig kreeg je alleen voor het invullen van je naam al een halve punt en nadat was gebleken dat het economie examen landelijk heel slecht was gemaakt, kreeg iedereen nog een vol punt erbij, hence de 1,9. Uiteindelijk heb ik dus een netto score van 0,4 behaald.

Reden te meer om de handdoek vroegtijdig in de ring te gooien en voor een jaar te emigreren naar Australië.

Toch lijkt het me niet verkeerd om net zoals bijvoorbeeld barista’s periodiek een opfriscursus moeten doen, barpersoneel hun tapvaardigheden worden getest en ouderen (of mensen die al lange tijd niet gereden hebben) opnieuw rij-examen moeten doen, om verkoop- en servicemedewerkers die met geld te maken hebben, jaarlijks een opfriscursus in hoofdrekenen te laten doen, zodat ze leren optellen en aftrekken en zodat ze dan weer fatsoenlijk geld kunnen teruggeven. “Met 20 cent maakt vijf euro, plus vijftien euro is twintig euro, alstublieft, bedankt, fijne dag !”

Tel uit je winst !

AFSTAND

Toen ik vroeger ziek was, maakte mijn moeder altijd een bedje voor me op op de bank, raspte ze een appeltje met kaneel voor me en mocht overdag de tv aan, iets wat normaal gesproken alleen ‘s avonds gebeurde. Zo was het bijna “gezellig” om ziek te zijn.

Jaren later werd ik ernstiger ziek en was de gezelligheid ver te zoeken, maar wist ik me toch getroost door familie en vrienden die dag en nacht voor me klaarstonden om me naar het toilet te ondersteunen om te kotsen, mijn bed te verschonen als ik een ongelukje had gehad of bakjes kwark voor me te maken, aangezien dat het enige was dat ik binnen kon houden.

Diezelfde kracht van liefde en troost ervoer ik toen mijn vader ziek werd. Samen met mijn moeder, mijn zus, Jip en de bolle zorgden we zo goed als mogelijk voor papa, reden op en neer van huis naar Hilversum en andere plaatsen waar we aangeschafte rollators, wc-stoelen en meer van dat soort ongein ophaalden. Hele afstanden legden we af. Dat was vermoeiend, maar als de een er even doorheen zat, kon de ander dat opvangen en zo wisten we elkaar te steunen en op te peppen.

Nu ligt mijn lievelingsschoonvader Hans al dagen in het ziekenhuis met Corona. Mijn schoonouders (Hans en Betty) waren beiden positief getest en zaten aanvankelijk, ietwat krakkemikkig, maar redelijk okay, samen thuis. Toen Hans in korte tijd aanhoudend veertig graden koorts kreeg en daarbij ook nog eens benauwd werd, is hij direct naar het ziekenhuis gebracht en heeft daar aan de zuurstof en aan de antibiotica gelegen. Zijn toestand verslechterde echter zo snel dat hij uiteindelijk op de IC is beland. Voordat hij in coma zou worden gebracht om hem te kunnen beademen, wilde hij zijn familie nog zien, dus zijn we snel naar het ziekenhuis gereden waar Betty (extra ingepakt), Roos en Dave (“gewoon” ingepakt in schort, handschoenen, medisch mondmasker en bril) een tijd bij hem zijn geweest en hem hebben kunnen spreken. Nu is het afwachten of hij op deze manier voldoende zuurstof binnenkrijgt terwijl hij om de dag op zijn buik en op zijn rug wordt gedraaid.

We duimen, hopen en bidden dat het goed komt. Maar wat misschien nog wel het meest afschuwelijke is, is dat we elkaar dit keer niet kunnen knuffelen, steunen, oppeppen of een arm om elkaar heen kunnen slaan en even niets zeggen. Er gewoon voor elkaar zijn. Want Corona, hè en “we moeten afstand houden”.

Ik heb vaker gezegd dat iedereen zijn of haar mening mag hebben over (het bestaan van) Corona of de preventie of genezing ervan en dat vind ik nog steeds.
Ik heb slechts één verzoek :

Willen alle zelfbenoemde virologen, virusgekkies, complotdenkers, Corona-ontkenners en anderszins twijfelaars of zogenaamd kritische denkers van nu af aan met een grote boog om mij heen lopen en afstand bewaren ?

Het liefst anderhalve kilometer.

 

 

SINT EN PIET

Na jarenlang extreem coulrofobisch te zijn geweest ben ik er eindelijk achter waar mijn angst voor clowns, Sint en Piet en verklede mensen an sich vandaan komt.

Eerst dacht ik dat het te maken had met het feit dat ik door de geschminkte of bedekte gezichten niet kon zien wie of wat er onder de bedekking zat, maar ondanks dat mij als panische kleuter verteld werd dat Sinterklaas “gewoon” de buurman was, moest ik evengoed niks van die schijnheilige gluiperd hebben.

Mijn angst voor met name Sint en Piet en clowns is ontstaan toen ik als vierjarige met mijn moeder en zus met mijn vader mee mocht naar zijn werk, Delta Lloyd in Amsterdam, toen daar een leuk Sinterklaasfeest (een contradictio in terminis) “voor het hele gezin” werd georganiseerd. 

Veel staat me daar niet meer van bij, maar wel herinner ik me dat op een gegeven moment een stel schreeuwende clowns (waarom in godsnaam ?!) met toeters en trommels en fluiten, een ongelooflijke pleurisherrie makend, binnen kwamen vallen. Ik schrok me de pietjes en toen die even later, zwart als de nacht, net zo lawaaierig en net zo onverwacht, ook nog eens hun opwachting maakten, hard pepernoten tegen mijn gezicht aan keilend (omdat ik geen benul had van dat ik mijn handje moest ophouden) en gevolgd door een enge, verklede, ouwe man die wel eens even in zijn boek ging kijken of er nog brave kindertjes in de zaal waren, was mijn levenslange trauma compleet.

Je moet je bedenken dat ik nog maar kort daarvoor al een cultuurschok van jewelste had gehad, toen ik vanuit Korea naar Nederland werd gehaald en ik de ene dag nog allemaal vertrouwde spleetoogjes om me heen zag en de volgende allemaal grote, witte, stinkende mensen met enorme neuzen. Dat had al de ergste schrik van mijn leven moeten zijn gebleven.

Want juist dáár gaat het om : het schrikeffect. Gecombineerd met een hele hoop (onnodige) herrie én het feit dat je onder een geschminkt gezicht inderdaad niet ziet wie of wat het is (wat gelijk staat aan niet kunnen zien of diegene eronder al dan niet te vertrouwen is), had het mij echt niet uitgemaakt of ik me van stroopwafelpieten of pikzwarte clowns de tering was geschrokken. En steek die kadootjes ook maar in je maillot, malloot. 

Toen ik als tiener een keertje bij het voetgangersstoplicht stond te wachten tot het groen was (want dat deed ik in die tijd nog braaf), stond er een jongetje achter me die vroeg of ik al op het knopje had gedrukt. Toen ik me omdraaide om hem pinnig van repliek te dienen of hem een stomp voor zijn smoel te verkopen (want dat deed ik in die tijd nog graag), schrok ik, want ik zag dat zijn gezicht helemaal rood en opgezet was door extreme eczeem.

“Niet schrikken, je moet er gewoon even aan wennen”. Dat vond ik zo relaxed dat ik hem de daaropvolgende jaren, volgens mij, niet één keer in elkaar heb geslagen. Maar zeker weten doe ik dat niet.

Door mijn trauma is de hele zwarte pietendiscussie nooit aan mij besteed geweest. Ik vond het sowieso allemaal kut. Maar door mijn voortschrijdend inzicht over mijn coulrofobie, ben ik ook eens gaan nadenken over het fenomeen zwarte piet en waarom ie zoveel hoogoplopende emoties oproept. Dat ie zwart moet blijven omdat het traditie is, is natuurlijk een beetje onzin. Paling- en ganzentrekken was tenslotte ook ooit traditie, evenals katknuppelen en kattenbranden (Google maar eens) en dat vinden we tegenwoordig -gelukkig- ook niet meer normaal, not done en onnodig leed veroorzakend. En het argument dat het “een kinderfeest” is; iedereen weet inmiddels wel hoe ik dáárover denk.

Dan de argumenten vóór aanpassing : als autist hou ik niet echt van veranderingen, maar als aan een “feestje” zoveel onrust, onnodig leed en demonstraties met gewelddadige rellen vooraf moeten gaan, dan is de lol (die ik er sowieso al niet aan beleefde) voor zo’n feestje-oude-stijl er wel gauw vanaf. 

Toegegeven : dat geeft niemand  het recht om “Zwarte Piet op zijn bek te slaan” (ik zei het toch al : ik ben een mietje geworden !), en we hoeven ook niet meteen de hele geschiedenis te herschrijven en te zuiveren naar huidige maatstaven, beelden te bekladden of gevels af te breken, maar met een beetje begrip over en weer moet vast weer een ouderwets gezellig, inclusief Sinterklaasfeest voor iedereen (exclusief mezelf dan) te organiseren zijn, toch ?

Het zal voor sommigen misschien een beetje schrikken zijn, maar je zult er gewoon even aan moeten wennen.

DEMONSTRATIE

Als remitterend kankerpatiënte en daardoor behorende tot de risicogroep, zit ik al vanaf maart in quarantaine. Dat houdt in dat ik niet meer fysiek naar mijn doktersafspraken ga, mijn boodschappen láát doen en alleen nog online winkel.

Mijn werk in de horeca heb ik noodgedwongen moeten neerleggen en ook mijn familie (waaronder mijn 82-jarige moeder) en mijn vrienden spreek en zie ik alleen via FaceTime.

Dat is pittig, maar te doen, zeker als ik in mijn achterhoofd houd dat de gevolgen van een eventuele besmetting voor mij levensgevaarlijk zijn en als ik dagelijks de steeds positievere (dan wel negatievere, het is maar hoe je het bekijkt) cijfers over afname van het aantal besmettingen en IC-opnames van het RIVM check, ben ik trots dat mijn medelanders zich ook zo goed als mogelijk aan alle maatregels van dit nieuwe normaal houden.

Niet per se voor zichzelf, maar voor mensen zoals ik.

Wie schetst dan ook mijn verbazing toen ik gisteren die anti-racismedemonstratie op de Dam zag, waar ruim vijfduizend mensen op af waren gekomen. De meeste met mondkapjes, dat wel, maar in zo’n enorme menigte zet dat natuurlijk geen zoden aan de dijk.

Burgemeester Halsema verklaarde die avond in Op1 dat “zij best onrustig was geweest voorafgaand aan de demonstratie, maar dat ze (zij en de gemeenteraad) niet hadden kunnen bedenken dat er zoveel mensen zouden komen”.

Ook haalde ze haar voorganger aan “die demonstreren een heel groot, bijna heilig, goed vond”. Niks tegen in te brengen, maar van der Laan regeerde niet in tijden van Corona.

De aanleiding voor de demonstratie is evident en oprecht. Ook ik verafschuw en veroordeel de zinloze dood van George Floyd.

Maar tegelijk ben ik bang. Bang voor een nieuwe uitbraak van het virus. Bang voor een tweede golf aan besmettingen. Bang dat mensen, na het zolang vol te hebben gehouden, nu het nut van social distancing uit het oog zullen verliezen. En bang voor nog eens -op zijn minst- drie maanden moeten binnenzitten en verstoken zijn van alle sociale contacten.

Black lives matter. Maar míj́n leven ook.

BLAUW

In de tijd dat ik nog een hardass, coldhearted bitch was, had ik het idee dat de wereld van mij was, sloeg ik hier en daar jongens in mekaar, zoop ik iedereen onder tafel en vrat en vloekte ik als een bootwerker.

Toegegeven, dat laatste doe ik nog steeds, maar ik beschouw dat tegenwoordig als mijn charme, hoewel de hoofdredacteur van het NRC daar toch net iets anders over dacht. De vieze, vuile teringlijer.

Mede door alle kanker- en reumamedicatie is mijn huid dusdanig dun geworden, dat men maar een scheet in mijn richting hoeft te laten of ik krijg een blauwe plek. Daarnaast drink ik tegenwoordig, in plaats van met belachelijke hoeveelheden wodka doordrenkte nachtjes doorhalen die niet van toepassing zijn, ‘s avonds slechts een paar glaasjes witte wijn, die voor driekwart zijn aangelengd met spa rood.

Ook in het dagelijks leven ben ik een stuk minder bijdehand. Als je vroeger in een rij bij mij ook maar het lef had voor te dringen, vloekte ik je zó stijf dat je nooit geen Chinees meer durfde te eten. Tegenwoordig laat ik (“ach, uw karretje is dan wel voller dan mijn mandje, maar ik heb de tijd, hoor !”) mensen zelfs vrijwillig voor. Je zou kunnen beweren dat ik een mietje ben geworden, maar dat wil ik toch bestrijden. Kom vechten dan !!

Maar net als boksers op hun retour, Theo Maassen die tot twee keer toe de UEFA-cup jatte, wielrenners die jaren stiekem aan de doping waren, en alle Russische sporters, denk ik vaak nog steeds dat ik onoverwinnelijk ben.

Een van de allerlleukste dingen vond ik vroeger om met mijn kind te stoeien en hem dan uiteindelijk in de houdgreep te nemen waarna ik vervolgens een scheet in zijn gezicht liet. Mooie momenten waren dat.

Nu Jip mij, zowel in lengte als in gewicht, ruimschoots is overstegen, neemt hij regelmatig op passief-agressieve wijze wraak. Bijvoorbeeld door mij van zich af te duwen (met blauwe plekken ten gevolg) als ik hem met al mijn moederliefde wil overstelpen, of wanneer hij mijn handen, polsen, armen en benen bezeert als ik hem een liefdevolle klap of een goedbedoelde schop probeer te verkopen.

De bolle roept dan steeds : “Kijk nou uit wat je doet, Jip, pas op je moeder, straks zit ze weer helemaal onder de blauwe plekken !”, want dat zit ik ook elke keer weer. Eigen schuld, dikke bult.

Laatst had de bolle op mijn aandringen ‘for old times sake’ een flesje wodka gekocht, maar wel vergezeld van de waarschuwing “dat ik er voorzichtig mee moest doen, zo’n bikkel was ik tenslotte niet meer”.

Tss, ik was toch geen mietje, of wat ? Dus sloeg ik (een uur na elkaar) twee kleine shotjes wodka achterover. Wat er vervolgens allemaal gebeurde is nogal vaag in mijn herinnering. Ik geloof dat er ergens gitaren, gymnastische oefeningen en goochelaars aan te pas kwamen, maar zeker weten doe ik het niet.

Toen Jip door -mijn- luidruchtigheid de huiskamer binnen kwam lopen en mij in kennelijke staat aantrof, schudde hij zijn hoofd en zei tegen de bolle :

“Kijk nou wat je hebt gedaan, mama is helemaal blauw !”

 

 

MOEDER

In mijn roaring twenties leefde ik, naar mijn mening, mijn leven groots en meeslepend en was ik vastbesloten om nooit kinderen te krijgen.

Voor het boek ‘Grrls!’ van Sanderijn Cels werd ik geïnterviewd over mijn visie op de derde postfeministische golf en girlpower en werd mijn toenmalige stokpaardje, dat ik te pas en te onpas van stal haalde, als volgt opgetekend :

“Kinderen ? Ik moet er niet aan denken. Als baby schijten en janken ze alleen maar. Als kleuter zeiken ze je constant aan je kop met hun “waarom”-vragen. Als puber rijden ze op stinkbrommertjes, krijgen puisten en gaan aan de XTC en voor je het weet zit je grijs en verlept op de bank je af te vragen wat er in godsnaam is gebeurd.”

Een jaar later was ik zwanger.

Helaas resulteerde dat in een miskraam, en ook de daaropvolgende pogingen stierven een vroege dood, waardoor ik de twijfelachtige titel van Miss Kraam kreeg, maar dat maakte me juist vastbeslotener om een kind op de wereld te zetten. Ik was tenslotte niet voor één gat te vangen.

Toen ik Jip na een helse vierentwintiguursbevalling dan eindelijk -letterlijk- had uitgepoept, was ik, ondanks de rotjes die ze in mijn onderkant schenen te hebben afgestoken, onwaarschijnlijk trots. Op hem en op mezelf. Ik was moeder.

Jip heeft me overigens nooit moeder genoemd (behalve een periode toen hij ontdekte dat ik het verschrikkelijk vond als hij me ‘moeder’ noemde, wat hij natuurlijk weer retegrappig vond), maar verder wel alle mogelijke variaties op ‘mama’.

Toen hij nog een kleine keutel was, was ik ‘Mijn Mama’. Later werd dit ‘mama’, ‘mam’ of ‘máhám’, als ik -in zijn ogen- weer eens iets onwaarschijnlijk achterlijks deed of zei.

Een tijdje terug liep ik met hem op het metrostation van de Nieuwmarkt, waar kennelijk een groepje GVB-medewerkers naar me stond te kijken. Roept ie ineens keihard : “Hee, wat zitten jullie nou naar mijn moeder te kijken ?!!” Ze wisten niet hoe snel ze een andere kant op moesten kijken.

Mijn Kunta Kintje is cool. En wie het daar niet mee eens is : Jemóeder.

VOL

In ons huishouden maken we er een sport van om, als de vuilniszak in de prullenbak vol zit en eigenlijk vervangen moet worden, er toch nog steeds dingen in te blijven proppen.

Als geëngageerde, woke Amsterdammers vinden wij het torenhoge percentage scheidingen van vandaag de dag uiterst zorgwekkend dus houden we ons afval daarvan verschoond. Een betere wereld begint immers bij jezelf.

Dat het een kleine moeite is om die volle vuilniszak eruit te halen en even een nieuwe in de prullenbak te hangen moge duidelijk zijn, maar toch blijven we, heel kinderachtig, na de boel nog maar eens flink aangestampt te hebben, toch die ene lege verpakking of die eierdoos erbij proppen, de ander afwachtend aankijkend en als die ander geen sjoege geeft, zogenaamd terloops opmerken “dat die zak er vandaag of morgen toch echt een keertje uit moet”.

Eenzelfde gedrag zien we terug in onze huidige samenleving.

Er wordt hartstochtelijk geklaagd over en de vinger gewezen naar de ander, maar er is nooit eens iemand die als Kippetje Tok, grootmoedig zegt : “dan doe ik het zelf wel”, al was het maar om de goede vrede te bewaren.

Nederland is inmiddels verworden tot één grote prullenbak waar iedereen zijn shit in dumpt en waarvan niemand de vuilniszak eens verwisselt, ook al puilt ie werkelijk uit van alle denkbare troep.

Dat is volgens mij het probleem. We verwachten van een ander dat die het wel even opruimt, terwijl je de troep gezamenlijk hebt gemaakt.

En zo gaan we zowel thuis, in onze mini-samenleving, als daarbuiten, vrolijk verder met ons vuil in schijnbaar bodemloze vuilniszakken te stoppen, terwijl we onszelf wijsmaken “dat het nog wel even kan”.

WONDERKIND

Iedereen kent ze wel : die superirritante moeders die in de rij voor de kassa van een willekeurige winkel -of in het openbaar vervoer of in de speeltuin- elkaar, op net iets te luide toon, proberen af te troeven met succesverhalen over hun overduidelijk overgetalenteerde spruiten. Zo verkondigt de een luidkeels dat haar kind al Tolkien las op achtjarige leeftijd en brult de ander dat haar zoon inmiddels geselecteerd is voor een trainingskamp op de Toekomst. Zichzelf -totaal ongemeend- verontschuldigend voor het volume van hun borstklopperij, kijken ze ondertussen om zich heen, zich ervan verzekerend dat echt iedereen goed heeft gehoord wat een wonderkinderen zij wel niet hebben.

Mijn kind heeft geen waarneembare talenten (als je slap ouwehoeren tenminste niet meerekent). Eerlijk gezegd was ik al in mijn nopjes toen hij eindelijk zijn eigen reet kon afvegen. Alhoewel hij op jonge leeftijd een zekere interesse toonde in lezen en schrijven en ik al een mooie journalistieke toekomst voor hem voorzag, taande deze interesse sneller dan dat sneeuw voor de zon smelt en op dit moment moet ik mijn puber zelfs verleiden om een paar bladzijdes te lezen, door daar een kwartier computertijd tegenover te stellen.

Hij TaeKwondoot best aardig, maar gezien het tempo waarop hij traint, zie ik hem de zwarte band pas ergens na zijn dertigste behalen. Met voetballen op school was hij alleen maar bezig met door middel van slidings een tegenstander onderuit te halen, ongeacht waar de bal zich op dat moment bevond. Fietsen doet hij het liefst met zijn hoofd ofwel omgedraaid naar achteren of leunend op zijn armen op het stuur. Dat dit niet de beste houding is om in te fietsen, is inmiddels gebleken. Zowel zijn gebroken pols als het aangereden konijn in het Diemerpark kunnen dat beamen.

Het Kind zit nu in 3 H/V, maar doet geen opdracht méér dan is opgegeven. Het idee alleen al, zeg. Toen hij laatst thuiskwam met de opdracht om voor Nederlands een column te schrijven, zei ik meteen “dat ik nog wel iemand kende die hem tips en adviezen kon geven” (waarop de bolle verzuchtte : “Nou vooruit dan maar, ik help je wel”), maar dat werd nonchalant weggewuifd met de woorden “dat ie mijn hulp echt niet nodig had want dat ie dat heus wel zelf kon.”

Het onderwerp had ie al snel gekozen. Hij zou een column over Zelfrijdende Auto’s schrijven. Na een eerste opzet kwam mijn levensvreugde thuis met de mededeling dat zijn leraar Nederlands had gezegd dat wat ie op papier had gezet geen column was maar meer een wetenschappelijk artikel. “Of ik er toch niet even naar wilde kijken”. Blijmoedig gaf ik hem enkele tips en schreef een paar voorbeeldalinea’s ter illustratie en voegde ook nog wat humor toe. Even later las ik een exacte weergave van mijn eigen zinnen, zonder aanvullende tekst van hem zelf. Zo ging ie de 300 woorden nooit halen, klaagde hij. Dus ging ik weer aan het werk en kwam de column langzaam tot stand. Om de marge van 300 woorden te halen, voegde ik nog wat bijvoegelijk naamwoorden en superlatieven toe en tevreden over het resultaat mailde Jip de column naar zijn leraar.

Toen deze een week later de cijfers bekendmaakte, bleek ik, pardon, ik bedoel natuurlijk Jip, een tien te hebben gehaald ! Of hij nog wel even bij de leraar wilde komen na afloop van de les.

“Tja, Jip, naast mijn complimenten moet ik eerlijk zeggen dat het me een beetje verbaast. Normaal gesproken ben je nou niet echt bepaald zo’n hoogvlieger met Nederlands.” Hij had zelfs op internet gekeken of Jip de column wellicht had geplagieerd, maar hij had niks kunnen vinden. In plaats van te zeggen dat zijn moeder, die best leuk kan schrijven, hem had geholpen, haalde Jip zijn schouders op en mompelde : “Ik heb zo mijn momenten”.

Hij mag dan misschien geen uitblinker of hoogvlieger zijn, hij is wel het leukste, liefste, knapste en vooral grappigste kind dat ik ken, dat wonderkind van mij.

STRUISVOGEL


Mijn vader is nu “al” bijna drie weken dood en het went nog steeds niet.

Keer op keer vergis ik me als ik zeg “dat ik even naar mijn ouders ga” en ook schrik ik elke keer als de telefoon gaat en ‘Ans & Kier’ in de display verschijnt, terwijl ik het niet over mijn hart kan krijgen het te veranderen.

Je zou natuurlijk denken dat ik als beëdigd Verlies- en Rouwbegeleider de wijsheid in pacht heb op het gebied van verlies en/of rouw, maar niets blijkt minder waar.

In werkelijkheid is het net als het volgen van een cursus zwangerschapsyoga. Op het moment dat je zo’n cursus volgt (waarbij pareltjes van wijsheid worden gedebiteerd als : “elke wee is er weer eentje die achter de rug is” of “stop je pijn in een denkbeeldig laatje”), ben je vol vertrouwen en heb je bijna ‘zin’ in de bevalling. Maar als die zich dan werkelijk aandient, vergeet je instant al die loze mantra’s en ben je niet bezig met rustig ademhalen of “je stil in jezelf terug te trekken”, nee, je bent bezig om een bijna tienponder je te krappe geboortekanaal door te persen, wat gepaard gaat met helse pijnen, bloederige horror-taferelen en x-rated gevloek en getier.

Rot toch op met je yoga.

Natuurlijk gaat een psychiater ook niet bij zichzelf op de sofa liggen, maar op dit moment is echt elke vorm van autonomie, introspectie of zelfs maar het minste beetje zelfreflectie mij vreemd.

Ik lap alle conventionele regels van rouwen aan mijn reet, sterker nog, ik gooi ze allemaal op een hoop en krijg ze allemaal tegelijk terug in mijn bek gesmeten. Ik ben intens verdrietig en tegelijkertijd ben ik boos op de hele wereld, ook al schieten de wereld en ik daar uiteraard niet veel mee op.

Het zal op den duur slijten, dat geloof ik wel, maar toch probeer ik het besef dat mijn lieve papaatje er écht niet meer is, op allerlei manieren uit mijn gedachten te bannen.

Immers; als ik mijn ogen dicht heb, kun je me niet zien.

VET

Toen ik op ongeveer tweejarige leeftijd vanuit Korea op Schiphol aankwam, was ik niet alleen onvolgroeid maar ook ernstig ondervoed. Ter vergelijking woog Jip toen hij vier maanden oud was even zwaar als ik als peuter, namelijk tien kilo. Dat was evengoed tamelijk extreem, maar het had als voordeel dat ik als een van de weinige kersverse moeders al de eerste week na de bevalling nachten kon doorslapen. Sterker nog, ik moest mijn boeddha-baby ‘s ochtends wakker maken om hem te voeden omdat mijn tieten op ontploffen stonden.

Na een jaar te hebben geziekenhuisd mocht ik eindelijk van dieet af en mocht ik normaal meeëten met de rest van ons gezin. Dat hebben ze geweten. Als mijn moeder stond te koken moest en zou ik op het aanrecht zitten om te zien of ze niet stiekem het eten in haar eigen mond stak en binnen een paar maanden was ik zo dik dat ik mijn armen niet eens meer over elkaar kon slaan, maar ik voelde me er goed bij en laten we wel wezen, dunne babies/peuters zijn sowieso eng.

Nadat ik uiteindelijk niet alleen in de breedte maar ook in de lengte begon te groeien, werd ik een magere spicht en kwam ik niet aan ook al vrat ik als een bootwerker. Ook later is het me nooit meer gelukt om een beetje vet te kweken, met uitzondering van tijdens mijn zwangerschap, toen ik twee-en-een-halve week overtijd was en stopte met me te wegen toen ik de 90-kilo grens overschreed en ik inmiddels ruim 34 kilo was aangekomen. Gelukkig was mijn chocoladeverslaving direct over toen mijn suikerbuikie na ruim vierentwintig uur toch maar besloot tevoorschijn te komen en mijn afkeer van chocola net als voor de zwangerschap terugkeerde.

Nu ik word bestraald is het van groot belang dat ik goed op gewicht blijf, maar dat kost me nogal wat moeite. Niet alleen heb ik geen trek, maar merk ik ook dat mijn spiermassa (voor zover aanwezig) krimpt door mijn inactiviteit. Sommige mensen vinden dat jaloersmakend, ik vind het best als zij met mij willen ruilen, maar dan krijgen ze ook mijn kanker erbij.

Het wordt er ook niet makkelijker door dat ik niet van zoete dingen hou als slagroom, koek of ijs (en ook niet van shoppen wat de reden is dat mijn puber mij geen ‘echte’ moeder vindt), dus worstel ik mezelf door boterhammetjes met kaas en tomatensoep heen en een verwaarloosbaar knakworstje op zijn tijd.

Misschien moet ik als ik klaar ben met de bestralingen maar weer eens naar Loetje voor een biefstuk met jus. Gaan jullie dan allemaal mee ?

Vet !

KLOTEN

Nu bekend is geworden dat Hitler er echt maar één van had, deed hij ondanks zijn gebrek -waarvan elke gek er minstens één van schijnt te hebben, maar dat terzijde- als een ware bikkel (zoek maar op in het woordenboek) een niet onaardige poging omnipotent te worden en daarom vraag ik me nu af of en in hoeverre (het hebben van) kloten het verschil maken.

Persoonlijk vind ik ze geen zak aan. Het hangt daar maar een beetje lullig te wezen en voegt mijns inziens eerlijkgezegd geen enkele meerwaarde toe aan de sex. Aan de andere kant heb ik nog nooit geplompzakt, dus heb ik eigenlijk geen recht van spreken.

Figuurlijk gesproken is het hebben van kloten vaak een compliment. Vooral voor een vrouw. Waar een vrouw met ballen een stoer wijf is, is een man met ballen slechts een simpel gegeven en een voldongen feit. In die zin is het maar mooi dat ‘naar de kloten gaan’ volkomen sekseloos is.

Het moge duidelijk zijn. Nederland gaat naar de kloten. Samen met de rest van de wereld die net zo hard naar de kloten gaat, en waar de politici zwaar op hun kloten krijgen, is het verlangen naar iemand met kloten die hij of zij werkelijk gebruikt, enorm groot. Helaas is alles, zonder aanzien des persoons, in wezen kloten. En -want zo ben ik- ga ik daar volledig in mee door me zwaar kloten te voelen (niet te verwarren met het daadwerkelijk voelen van zware kloten).

Terwijl mijn happy face permanent op mijn smoel geplakt zit doe ik me voor als een vrouw met kloten. Ik maak misplaatste grappen alsof mijn leven ervan afhangt. De poes moet het vaak ontgelden. Dan is zij het plaatsvervangend pispaaltje tegen wie ik aanzeik. Ze vindt het allemaal best. Ik ben er nog niet uit of dat iets voor of tegen haar zegt of dat er een korrelatie bestaat tussen het hebben van kloten en intelligentie.

Het gaat ongetwijfeld meevallen, maar toch zie ik de komende bestralingssessie met frisse tegenzin tegemoet. Mijn happy face zit in mijn tas, dus die kan ik te allen tijde opzetten. Maar soms ben ik die poppenkast helemaal zat, schieten de ballen terug in mijn onderbuik en kan ik alleen maar denken : “Kut. Wáár zijn die kloten als je ze nodig hebt ?”


 

KUT

In tegenstelling tot oude liefde, vertoonde mijn relatie met een oude vriend zo af en toe wat onnodige roestplekjes. Toegegeven, een goede vriendschap was het niet, we hadden namelijk totaal geen respect voor elkaar, ondergingen lijdelijk onze rendez-vousen en eerlijkgezegd hoopte ik hem na de laatste ontmoeting nooit meer te zien.

Maar nu is hij weer terug. Hoe hij heet ? Melanoom. Een soort van hele slechte oom.

Dit keer manifesteerde hij zich op mijn buik (die buikmodelcarrière zit er voor mij dus ook niet meer in), maar gelukkig was de bolle zo jaloers op onze relatie dat hij erop stond dat ik er direkt een eind aan zou maken.

Vanmorgen heb ik dus, weliswaar onder invloed van verdovende middelen, de banden met die smerige stiekemerd radicaal laten lossnijden. Daar kwam wat bloed bij kijken, maar wat ik in mijn achterhoofd hield was het mantra : “In liefde en oorlog is álles geoorloofd”.

Over een week krijg ik te horen of mijn oude vriend nu voorgoed opgerot is of dat ik een knokploeg moet oproepen, maar hoe dan ook hou ik de moed erin.

Nu nog even bedenken hoe ik de vluchtelingen hier de schuld van kan geven.

 

VAKANTIE

Als gescheiden moeder zie ik elk jaar weer als een berg op tegen de zomervakantie. Dat betekent immers dat ik mijn kind voor drie weken moet missen omdat hij dan met zijn vader op vakantie gaat.

De eerste paar dagen kan ik nog net doen alsof het een willekeurig weekend is en dat ie na het weekend gewoon weer thuis komt, maar na een week slaat het empty-nest-syndroom genadeloos toe.

Gelijktijdig met mijn kind verdwijnen ook mijn dagelijks terugkerende irritaties ten aanzien van mijn puber, als ie ‘s ochtends niet uit zijn bed wil komen, ‘s middags niet achter de computer vandaan wil komen en ‘s avonds weigert naar bed te gaan.
Sterker nog, hoe langer hij van huis is hoe meer ik hem in gedachten verheerlijk.

Ineens kan het me geen moer meer schelen dat ie altijd zijn troep achter zijn kont laat slingeren (“zo erg is het heus niet dat ik dat dan moet opruimen”) en ik laat zelf ook heus wel eens de lichten branden en met zijn drukke agenda is het logisch dat ie wel eens dingen vergeet …

De tweede week kom ik alleen door als ik me met grote hoeveelheden drank verdoof, maar in tegenstelling tot andere slemppartijen word ik er niet socialer door. Integendeel, doorgaans stort ik in een diepe depressie en blijkt elke keer dat ik die fucking medicijnen toch maar beter wél kan slikken, ook al vind ik tijdens manische perioden dat ik best wel zonder kan.

Week drie eindigt dan ook meestal in bed, diep weggedoken onder de dekens en met de gordijnen dicht. Dan kijk ik babyfoto’s en oude filmpjes, want je moet zo’n depressie natuurlijk wel goed onderhouden.

Als mijn pizzavretertje dan weer op honk is, moet hij lijdzaam mijn 24-uurs-armklem ondergaan voordat hij langzamerhand weer alleen naar de w.c. mag. Pas als hij weer dodelijke blikken naar me zendt en hij tussen de troep achter de computer zit, voel ik me weer senang.

Maar dit jaar ga ik het anders doen. Ik ben ruim vantevoren begonnen met medicijnen slikken en daarnaast heb ik de drie kindloze weken volgeprakt met afspraken en leuke dingen.

Natuurlijk mis ik Jip er niet minder om, maar dit keer krijgt de heimwee mij niet gek. Wat uiteraard ook helpt is als mijn Roger het toernooi van Wimbledon wint en als het nederlands elftal wereldkampioen wordt.

Dat lijkt me niet teveel gevraagd. Dus, mannen ?

 

POLITIE


Hoewel ze propageren je beste vriend te zijn, lijkt het maar niet te willen boteren tussen de Arm der Wet en mij. Nu ben ik tegenwoordig minder anarchistisch dan in mijn puberteit, toen ik met een dikke Edding-pen drie stipjes tussen mijn duim en wijsvinger tekende en als ik weer eens lam uit de Tagrijn kwam rollen, een willekeurige surveillance wagen aanhield en eiste dat ze mij als dronken en minderjarig meisje zonder geld op zak naar huis moesten brengen, omdat als ik beroofd en/of verkracht zou worden, het hun schuld zou zijn. Ja, vroeger, toen je nog een brood kon kopen voor een kwartje, was alles beter.

Ook kon je in die tijd nog wel eens wegkomen met een waarschuwing in plaats van een bekeuring als je een leuk verhaal vertelde. Misschien heeft dat feit wel ten grondslag gelegen aan mijn talent om te ouwehoeren. Zo mocht je toentertijd best zonder helm op je brommer verder rijden als je maar beloofde niet harder te rijden dan de fietsers op het fietspad. En er werd ook begrip getoond als je vertelde dat je al vier keer te laat op school was geweest die week en dat je bij een vijfde keer zou worden geschorst dus dat je daarom door het rode licht had gereden. Liegen werd beloond, dat zie je maar aan Lance.

Toen het einde van mijn arsenaal aan smoezen in zicht kwam en het gehele korps van de politie Gooi & Vechtstreek mijn tieten al eens had mogen aanschouwen, nam ik de wijk naar Amsterdam. Dat was in justitieel opzicht geen succes, want waren de dorpsagenten vriendelijke baasjes van middelbare leeftijd die gelukkig getrouwd waren en kinderen hadden waardoor ze sneller sympathiseerden met obstinate jongeren zoals ik, in de anonieme hoofdstad leek het wel of arrogantie en een gebrek aan inlevingsvermogen tot aanbeveling strekte bij toelating tot de politie-academie. Evenals het dragen van een snor, zowel bij mannen als bij vrouwen.

Toen ik hoogzwanger in de auto zat en een inkomend gesprek op mijn mobieltje kreeg, zette ik als brave burger mijn auto langs de kant van de weg, zodat achteropkomend verkeer mij zonder problemen kon passeren. Op hetzelfde moment stopte een surveillancewagen achter mij, waarna ik in mijn achteruitkijkspiegel de glimp van een besnorde en grimmig ogende agent zag, die mij met heftige gebaren maande door te rijden. Met mijn hand uit het raam gebaarde ik dat hij zelf door moest rijden. Daarop stapte de boze agent uit en vroeg mij op barse toon waarom ik niet doorreed terwijl hij dat had aangegeven. Ik antwoordde braaf dat het verboden is te bellen en te rijden tegelijkertijd, dus dat ik me juist aan de wet hield. Had ik niet gezien dat hij mij gebaarde door te rijden, vroeg de steeds kwader wordende man. “Jawel, agent, ” zei ik met mijn meest onschuldige gezicht, “maar u kon mijn auto prima passeren dus zag ik het probleem niet.” “Mevrouw !”, donderde de agent, “Ik heb een arrestant in mijn wagen !” en verdomd , er zat iemand geboeid achterin zijn wagen. “Dan zou ik maar gauw doorrijden”, repliceerde ik. “U hoeft mij niet te vertellen wat ik moet doen”, baste de inmiddels rood aangelopen man. “Zo te horen heeft er iemand weer op de bank moeten slapen vannacht”, zei ik droog en meteen had ik een bekeuring voor het beledigen van een ambtenaar in functie, waarvan ik altijd had gedacht dat zo’n boete niet echt bestond, te pakken.

Vanaf dat moment is het nooit meer goed gekomen tussen de politie en mij en kan ik inmiddels kwartetten met verschillende uiteenlopende bekeuringen voor belediging of minachting. Dus toen ik laatst zonder licht op de fiets zat (het is namelijk geen smakelijk gezicht om mij te zien fietsen, dus doe ik iedereen juist een plezier door in het donker te rijden) en ik een motoragent zag naderen, wendde ik mijn gezicht af in de hoop dat hij mij voorbij zou rijden. Uiteraard keerde deze om en kwam op de weg naast het fietspad, naast me rijden. Hij opende het vizier van zijn helm en riep : “Mevrouw, mevrouw. Uw licht doet het niet !”

Ik keek hem aan zonder vaart te minderen en riep terug : “En mijn remmen ook niet !” en sprintte een steegje in, op weg naar huis.