WONDERKIND

Iedereen kent ze wel : die superirritante moeders die in de rij voor de kassa van een willekeurige winkel -of in het openbaar vervoer of in de speeltuin- elkaar, op net iets te luide toon, proberen af te troeven met succesverhalen over hun overduidelijk overgetalenteerde spruiten. Zo verkondigt de een luidkeels dat haar kind al Tolkien las op achtjarige leeftijd en brult de ander dat haar zoon inmiddels geselecteerd is voor een trainingskamp op de Toekomst. Zichzelf -totaal ongemeend- verontschuldigend voor het volume van hun borstklopperij, kijken ze ondertussen om zich heen, zich ervan verzekerend dat echt iedereen goed heeft gehoord wat een wonderkinderen zij wel niet hebben.

Mijn kind heeft geen waarneembare talenten (als je slap ouwehoeren tenminste niet meerekent). Eerlijk gezegd was ik al in mijn nopjes toen hij eindelijk zijn eigen reet kon afvegen. Alhoewel hij op jonge leeftijd een zekere interesse toonde in lezen en schrijven en ik al een mooie journalistieke toekomst voor hem voorzag, taande deze interesse sneller dan dat sneeuw voor de zon smelt en op dit moment moet ik mijn puber zelfs verleiden om een paar bladzijdes te lezen, door daar een kwartier computertijd tegenover te stellen.

Hij TaeKwondoot best aardig, maar gezien het tempo waarop hij traint, zie ik hem de zwarte band pas ergens na zijn dertigste behalen. Met voetballen op school was hij alleen maar bezig met door middel van slidings een tegenstander onderuit te halen, ongeacht waar de bal zich op dat moment bevond. Fietsen doet hij het liefst met zijn hoofd ofwel omgedraaid naar achteren of leunend op zijn armen op het stuur. Dat dit niet de beste houding is om in te fietsen, is inmiddels gebleken. Zowel zijn gebroken pols als het aangereden konijn in het Diemerpark kunnen dat beamen.

Het Kind zit nu in 3 H/V, maar doet geen opdracht méér dan is opgegeven. Het idee alleen al, zeg. Toen hij laatst thuiskwam met de opdracht om voor Nederlands een column te schrijven, zei ik meteen “dat ik nog wel iemand kende die hem tips en adviezen kon geven” (waarop de bolle verzuchtte : “Nou vooruit dan maar, ik help je wel”), maar dat werd nonchalant weggewuifd met de woorden “dat ie mijn hulp echt niet nodig had want dat ie dat heus wel zelf kon.”

Het onderwerp had ie al snel gekozen. Hij zou een column over Zelfrijdende Auto’s schrijven. Na een eerste opzet kwam mijn levensvreugde thuis met de mededeling dat zijn leraar Nederlands had gezegd dat wat ie op papier had gezet geen column was maar meer een wetenschappelijk artikel. “Of ik er toch niet even naar wilde kijken”. Blijmoedig gaf ik hem enkele tips en schreef een paar voorbeeldalinea’s ter illustratie en voegde ook nog wat humor toe. Even later las ik een exacte weergave van mijn eigen zinnen, zonder aanvullende tekst van hem zelf. Zo ging ie de 300 woorden nooit halen, klaagde hij. Dus ging ik weer aan het werk en kwam de column langzaam tot stand. Om de marge van 300 woorden te halen, voegde ik nog wat bijvoegelijk naamwoorden en superlatieven toe en tevreden over het resultaat mailde Jip de column naar zijn leraar.

Toen deze een week later de cijfers bekendmaakte, bleek ik, pardon, ik bedoel natuurlijk Jip, een tien te hebben gehaald ! Of hij nog wel even bij de leraar wilde komen na afloop van de les.

“Tja, Jip, naast mijn complimenten moet ik eerlijk zeggen dat het me een beetje verbaast. Normaal gesproken ben je nou niet echt bepaald zo’n hoogvlieger met Nederlands.” Hij had zelfs op internet gekeken of Jip de column wellicht had geplagieerd, maar hij had niks kunnen vinden. In plaats van te zeggen dat zijn moeder, die best leuk kan schrijven, hem had geholpen, haalde Jip zijn schouders op en mompelde : “Ik heb zo mijn momenten”.

Hij mag dan misschien geen uitblinker of hoogvlieger zijn, hij is wel het leukste, liefste, knapste en vooral grappigste kind dat ik ken, dat wonderkind van mij.